Het balhoofd van je fiets bevindt zich in de balhoofdbuis en zorgt ervoor dat de voorvork en het voorwiel kunnen draaien en sturen.

Er kan na verloop van tijd bij normaal gebruik speling op het balhoofd ontstaan, dus het is belangrijk om regelmatig de afstelling van het balhoofd te controleren en deze indien nodig te herstellen. Door periodieke controles en zo nodig afstellen, blijf je veilig en met plezier fietsen.

Volg de onderstaande stappen om de speling van het balhoofd te controleren en indien nodig af te stellen bij je RadWagon 4.

Benodigd gereedschap:

• 5 mm-inbussleutel
• Extra lange 5 mm-inbussleutel

1. Maak de fiets gereed voor onderhoud. Schakel de fiets uit, verwijder de accu en houd MODE-knop op de afstandsbediening van het LCD-display ingedrukt om de restspanning te ontladen.
   
2. Controleer of het balhoofd afgesteld moet worden.
   1. Controleer of het balhoofd te veel speling heeft. Plaats een hand op de plek (aangegeven door de pijl op de onderstaande afbeelding) waar de bovenkant van de voorvork uit de balhoofdbuis van de fiets komt. Knijp met je andere hand de linker remhendel in en duw de fiets voorzichtig heen en weer.
      
      Als je een bonkend gevoel onder je hand voelt of een 'tikkend' of klapperend geluid hoort, zit het balhoofd waarschijnlijk te los.
      
      
   2. Controleer of het balhoofd te weinig speling heeft. Houd de bovenbuis (aangegeven door de pijl op onderstaande afbeelding) vast en til het voorwiel iets van de grond. Houd afstand van het stuur en kantel de fiets zonder het stuur vast te houden voorzichtig een beetje naar één kant opzij en controleer of het stuur "omslaat" d.w.z. gemakkelijk en snel opzij draait. Opmerking: het draaien van het stuur wordt enigszins beperkt door de stuurdemper (de veer tussen de onderbuis en de voorvork).
      Als het stuur niet draait en in dezelfde stand blijft staan, is het balhoofd waarschijnlijk te strak afgesteld.
      
3. Stel het balhoofd af.
   1. Draai de klembouten van de stuurpen iets los. Gebruik een 5 mm-inbussleutel om de twee klembouten van de stuurpen iets los te draaien (maar niet te verwijderen), totdat de stuurpen en het stuur onafhankelijk van het voorwiel kunnen bewegen.
   2. Open de verstelhendel door op de ontgrendelknop aan de zijkant van de hendel te drukken en gelijktijdig de hendel omhoog te trekken.
      
   3. Stel het balhoofd losser of strakker af. Draai met een extra lange 5 mm-inbussleutel de bout een kwartslag rechtsom om het balhoofd strakker of linksom om het losser af te stellen. Draai deze niet te vast.

      Stel het balhoofd niet te strak af. Als het balhoofd te strak wordt aangedraaid, kunnen de lagers van het balhoofd beschadigd raken.

      
   4. Sluit de verstelhendel en controleer daarbij of ontgrendelknop is vastgeklikt zodat de hendel geborgd is. Houd met de ene hand de ontgrendelknop van de stuurpen ingedrukt en druk met de palm van de andere hand de verstelhendel dicht. Houd vingers, haar, kleding en andere voorwerpen uit de buurt van de onderzijde van de hendel om beknellingen te voorkomen. Zorg ervoor dat de verstelhendel van de stuurpen gecentreerd is. Test of de ontgrendelknop van de stuurpen goed vergrendeld is door de verstelhendel van de stuurpen omhoog te trekken. De hendel mag pas openklappen als je op de ontgrendelknop van de stuurpen drukt.
      
   5. Controleer de afstelling van het balhoofd. Herhaal stap 2 om te controleren of het balhoofd nog steeds te strak of te los afgesteld is.
   6. Herhaal stap 3 als verdere afstelling nodig is. Open de verstelhendel van de stuurpen, voer de afstelling met stappen van een 1/4 slag uit, sluit de hendel en controleer telkens of het balhoofd nog te strak of te los zit.
4. Volg de onderstaande stappen om de stuurpen vast te zetten zodra de ideale afstelling van de balhoofdspeling is bereikt.
   1. Zet het voorwiel in de rechtuitstand en in lijn met het frame. Zet het stuur recht zodat het precies haaks op het voorwiel staat. Om een goede uitlijning te garanderen mag niet het spatbord worden gebruikt als referentiepunt voor het rechtzetten van het stuur.
      
   2. Draai de klembouten van de stuurpen gelijkmatig vast. Nadat het stuur is rechtgezet, draai dan met een 5 mm-inbussleutel de bouten afwisselend een halve slag aan, te beginnen met de bovenste bout, zodat ze gelijkmatig worden vastgedraaid. Draai de bouten vast met 9 Nm.
   3. Controleer of de stuurpen veilig is. Ga voor de fiets staan en klem het voorwiel tussen je benen. Pak de handvatten vast en probeer het stuur naar links en rechts te draaien. Duw met een kracht van ongeveer 9 kg met een hand en trek tegelijkertijd met de andere hand met een kracht van ongeveer 9 kg. De stuurpen moet zo strak gemonteerd zijn dat deze niet ten opzichte van het wiel kan draaien.
      
   4. Als de stuurpen t.o.v. het wiel kan draaien (zoals hieronder afgebeeld), draai dan de stuurpenklembouten iets los en herhaal de stap 4 om te zorgen dat de stuurpen correct gericht en veilig is.
      

      Losse of onvoldoende vastgedraaide stuurpenbevestigingen kunnen leiden tot verlies van controle over de fiets en ernstig of fataal letsel. Controleer voor elke rit of alle bevestigingen goed en op het voorgeschreven aanhaalmoment zijn vastgedraaid.

5. Als alles goed bevestigd is, plaats dan de accu weer en test de fiets volledig tijdens een proefrit.